Onderhoud > Eenvoudige snoei van een appelboom
- Door jaarlijks uw laagstam appel- en perenbomen te snoeien hebt u jaarlijks vruchten van een goede kwaliteit.
- De gezondheid van de boom en vruchten is beter en de levensduur wordt langer.
- Om fruitbomen juist te snoeien is het belangrijk van de meeste onderdelen te kunnen benoemen. Uitleg over het snoeien is gemakkelijker te begrijpen en toe te passen.
- Snoei steeds weg: wildopslag van de onderstam, te laag staande takken, buikhout, verticaal groeiend rughout en concurrenten.
- De stam en harttak moeten meestal enkelvoudig omhoog groeien.
- Te ver groeiend vruchthout aan de gesteltakken of vruchttakken wordt meestal ingekort tot op korte takjes.
- Bladknoppen zijn spits en smal. Bloemknoppen zijn dik (rond) en komen vooral aan kort vruchthout (Takjes van 1 tot 20 cm lang).
- Snoeien van fruitbomen: eenvoudig snoeien van een (laagstam) appelboom (Malus domestica)
1.Onderdelen van een appelboom/ fruitboom
Een normale laagstam fruitboom (spilvorm) bestaat uit verschillende grote onderdelen:
- Onderstam, entplaats, stam (1), harttak (H.), zijtakken of gesteltakken (2) en vruchthout (3)
NB: De gebruikte nummertjes (1) (2) enz. verwijzen naar de nummers zoals gebruikt op bijhorende tekening.
Zie verder voor een uitvoerige beschrijving van deze termen. Tabel : "Enige boomonderdelen en snoeibegrippen bij pit- en steenfruit" - Aan het uiteinde van de stam en/ of harttak en de gesteltakken staat een stevige éénjarige twijg: de verlengenis(4). In de onmiddellijke nabijheid hebben we meestal een sterke twijg die we concurrent noemen. (5). Meestal mag de concurrent weggesnoeid worden ofwel zal hij de verlengenis vervangen.
Wat zien we duidelijk?
- stam (harttak) en gesteltakken zijn stevig;
- het vruchthout is zwak.
2.Waarom appelbomen en andere fruitbomen snoeien? (Doel?)
- Het licht moet alle delen van de fruitboom kunnen bereiken
- We bekomen daardoor elk jaar vruchten van een goede kwaliteit en kwantiteit.
- Een open gesnoeide boom is gemakkelijker te plukken.
- De gezondheid van de appelboom is beter en de levensduur wordt langer.
3.Wanneer appelbomen snoeien ?
- Jonge appelbomen (jonger dan 4 jaar) kan men best in het voorjaar (maart/ april) snoeien. Bij vroeg snoeien (december of januari) kan er vorstschade ontstaan. Zie ook "Fruit-snoeikalender"
- Oudere appelbomen kan men snoeien, zodra het blad gevallen is. Meestal is dit vanaf december tot maart. Snoei niet terwijl het overdag vriest. (Vorstschade is mogelijk).
- Zwakke groeiers (met veel gemengde knoppen) kan men het eerst snoeien (december of januari). Sterke groeiers (met weinig gemengde knoppen), kan men het laatste snoeien (maart). Vroeg fruitbomen snoeien bevordert de groei. Laat snoeien (april/ mei) remt de groei af.
- Snoei bij voorkeur bij droog weer. Snoeiwonden die lang nat blijven zijn erg vatbaar voor infecties van vruchtboomkanker.
- Snoei bij voorkeur als het niet of slechts weinig vriest. Als het te hard vriest kan het wondweefsel niet goed toegroeien.
4. De snoei van een spilvorm kan herleid worden tot de volgende adviezen:
- Een spilvorm is een appelboom/ perenboom die piramidaalvormig is. (Kerstboomvorm).
- De harttak/ middentak blijft enkelvoudig: concurrent/ concurrenten wegsnoeien (5).
- De gesteltakken zijn bij appelbomen (Malus domestica) eerder vlak ingeplant omdat we dan licht krijgen tot aan de harttak/ stam.
- Harttak en gesteltakken (vruchttakken) moeten regelmatig met vruchthout bekleed zijn.
- Snoei altijd tot op een naar buiten gerichte knop, zodat een meer open groei ontstaat.
4.1 We snoeien bij de appelboom weg:
- De concurrent(en) van de verlengenissen (5). Deze worden weggenomen omdat ze een open kroon in de weg staan.
- Te steil geplaatste takken (6), kruisende, gebroken of schurende takken.
- Vergaffelingen (zware vertakkingen van een gesteltak)
- Dood en ziek hout en naar binnen groeiende twijgen.
- Verwijder zoveel mogelijk rugtwijgen en buikhout. Vruchthout dat zijdelings groeit, geeft de beste resultaten.
4.2 Snoei van het vruchthout:
- Het vruchthout staat zoveel mogelijk horizontaal aan de gesteltakken (7) en heeft in bovenzicht het uitzicht van een visgraat(8).
- Snoei weg: het vruchthout dat te sterk is, op de bovenkant van de gesteltakken {rughout} (9) omdat het veel licht wegneemt; het vruchthout aan de onderkant van de gesteltakken {buikhout} (1O) omdat het te weinig licht ontvangt.
- Het wegsnoeien van een tak of twijg kan gebeuren:
- "met voet" (11) als de gesteltak voldoende bekleed is met vruchthout
- of "op voet" (= gerichte stomp) (12) als we nieuw, zwak vruchthout wensen op de plaats van het snoeien.
- Een bijzonder geval: veel sterke twijgen; we zullen dan enkele twijgen wegnemen, terwijl de overige afgebogen worden tot de horizontale stand (13).
- Een te lange (gestel)tak snoeien we best terug tot op een lager staande tak met de gewenste richting (14)
- Afgedragen, afhangend vruchthout moeten we verjongen door het terugsnoeien op een goed geplaatste twijg, op de bocht (l5)
- Het is vanzelfsprekend dat we al het zieke, dode of gekwetste vruchthout wegnemen. (Bijvoorbeeld het hout dat aangetast is door vruchtboomkanker.)
5.Terminologie/ vaktermen bij de snoei van fruitbomen:
Enige boomonderdelen en snoeibegrippen bij pit- en steenfruit (Pitfruit = appel, peer, kwee; steenfruit = pruim, perzik, abrikoos)
Samenstelling: Turkelboom V., De Kinder G
- Onderstam, fruitboomonderstam
Dit is het deel dat onder de entplaats van de fruitboom zit.
- Opslag/ wortelopslag of wild (grondscheuten)
De fruitboom-onderstam kan scheuten/ twijgen vormen onder de entplaats. Deze wildopslag kan uit de onderstambasis of uit de wortels ontstaan.
- Entplaats, entknobbel (E.)
Dit is de plaats waar het entras en de onderstam in elkaar vergroeien, na het veredelen (enten/ oculeren).
- Stam, stamlengte (1)
Dit is het gedeelte van de (fruit)boom vanaf de grond tot de inplanting van de eerste/ onderste draagtak. De stamlengte kan erg verschillen en is vooral afhankelijk van de boomvorm. De gemiddelde stamlengte is 50 cm (laagstam) of 130 cm (halfstam) of 180 cm (hoogstam).
- Harttak / middentak(H.)
Dit is de centrale tak of (verticale) as in de fruitboom. Er is een duidelijke voorkeur naar een harttak met verloop. (D.w.z. een geleidelijke afname van de diameter, volgens de hoogte in de boom.)
- Kop van de fruitboom
De "kop" is het bovenste deel van de fruitboom. Het correct beheersen van de boomkop vraagt veel inzicht en is belangrijk bij kopgroeiers (Malus 'Golden Delicious', Pyrus 'Beurré Hardy', 'Doyenné du Comice'). Een dubbele kop is ongewenst en kan ontstaan als men een concurrent te lang tolereert.
- Gesteltakken (draagtakken of frametakken) (2)
Dit zijn de onderste, zware takken (3 tot 5) die blijvend op de harttak/ stam staan. Ze zijn dunner dan de harttak. In nauwe plantsystemen worden ze sterk beperkt in aantal en lengte. In extreem dichte beplantingen (snoeren) worden ze zelfs weggelaten.
- Verlengenis/ sappentrekker/ eindtwijg (4)
Deze twijg staat op het uiteinde van een gestel- of harttak. Bij kleine (fruit)boomvormen worden deze 2 begrippen (sappentrekker en sappen- verspiller) als synoniem gebruikt. Vele personen verkiezen tegenwoordig om van verlengenis te spreken als men het laatste twijgje aan het uiteinde bedoelt.
- Concurrent(en) (5)
Sterke, opgaande scheuten (twijgen), die juist onder de verlengenis groeien. Deze lager ingeplante twijg is bijna even lang of langer als de verlengenis (De verlengenis is steeds hoger ingeplant). Indien men de concurrent laat staan, dan kan hij de verlengenis verdringen.
- Vruchthout (3)
Het vruchthout draagt vruchten en wordt al dan niet vervangen, afhankelijk van het snoeisysteem. De ouderdom (leeftijd) is afhankelijk van de fruitsoort en van het fruitras, bijv. dit jarig vruchthout bij Vitis, Actinidia en Rubus. Eenjarig vruchthout bij Prunus cerasus (kriekenbomen/ zure kersen), Malus 'Golden Delicious', Jonagold, Jonathan. Tweejarig vruchthout bij de meeste appel- en perenrassen (Malus en Pyrus).
- Visgraat (8)
De gesteltak moet goed vertakt (geveerd) zijn. Als de visgraat ontbreekt, spreekt men van een verkalende tak of kale tak of takverkaling.
- Snoeien "met voet" (11)
Dit betekent alles wegsnoeien, zo glad mogelijk. Bij hoge kanker- infectiedruk (appelbomen) is dit ongewenst.
- Snoeien "op voet" (12)
De overblijvende stomp heeft een lengte van 2 tot 5 cm. De ogen zijn niet duidelijk zichtbaar. Op stomp snoeien is de takkraag laten staan.
- Afgedragen vruchthout (druiphout) (15)
Hierop hebben vruchten gehangen. Het is te herkennen aan de vruchtbeurzen bij appel- en perenbomen. Afgedragen hout zakt meestal door, heeft een zwakkere of meestal geen groei en soms te zwakke gemengde knoppen (bloemknoppen + bladknoppen) bij een zware dracht. Men noemt dit ook doorzakkers. Als de afgedragen twijgen echt naar beneden wijzen spreekt men van druiphout.
- Vruchtbeurs, vruchtklier
Dit is een verdikking waar een pitvrucht (appel/ peer) heeft aangehangen. Het aantal vruchtbeurzen geeft een idee van de vorige dracht. Uit een vruchtbeurs kan zich een beurs-twijgje ontwikkelen.
- Rughout, rugtwijgen (9)
Deze ongewenste twijgen/ scheuten ontstaan op de bovenkant van de fruittakken. Ze komen voornamelijk op doorgebogen takken (twijgen) of bij grote snoeiwonden. Het zijn sterke en verticaal groeiende twijgen.
- Stekeltwijg of korte vruchttwijg of brindil (ca 20 cm lang)
Deze is iets langer dan een spoor. Over zijn ganse lengte is hij met bladknoppen bezet. Hij eindigt dikwijls op een gemengde knop (= bladeren + bloemen), foutief ook bloemknop genoemd. Een korte vruchttwijg wordt soms ook "brendil" genoemd. - Vergaffeling, gaffel
Als een twijg of gesteltak zich vertakt en geen van beide domineert. Ze zijn dus allebei even lang en dik. Zwaar zijhout op een gesteltak dat bijna/ even dik als de gesteltak is, wordt een vergaffeling genoemd.
Meer informatie over snoeien nodig? Zie groente- en fruit encyclopedie!
6. eenvoudige snoeitips voor appelboom (laagstam)
Wintersnoei van laagstam appelboom
Eenvoudige snoei van een laagstam appelboom.
1. Stam (Bij laagstam 40-70 cm lang)
2. gesteltakken, draagtakken (of vruchttakken), 3.Vruchthout,
4. Verlengenis,
5. Concurrenttwijg,
6. Steil groeiende takken,
7. Horizontaal groeiend vruchthout aan de gesteltakken,
8. Vruchthout heeft uitzicht van visgraat,
9. Rugtwijgen (bovenop de takken),
10. Buikhout (Onderaan de takken) ,
11. Snoeien met voet,
12. Snoeien op voet (= gerichte stomp) (Nieuw vruchthout gewenst),
13. Horizontaal uitbuigen vruchttwijgen (betonblokje),
14. Terugsnoeien te lange tak,
15. Terugsnoeien afhangend vruchthout,
16. Opslag van de onderstam,
E: entplaats (10-20 cm boven de grondoppervlakte)
O.: onderstam
H: harttak
6.2 Snoei weg:
- Wildopslag van de onderstam
- Concurrenten van verlengenissen
- Te steil ingeplante of groeiende takken.
- Te lang vruchthout snoei je terug tot tegen een lager staande korte twijg.
- Afhangend vruchthout (buikhout)
- Twijgen of takken die op de bovenzijde van de takken groeien (Rughout)
- Kruisende en schurende takken
- Takken aangetast door vruchtboomkanker
- Takken die lager dan 50 cm staan aan de stam of harttak.
- Een tak bovenin de boom die dikker is dan een onderstaande tak. (--> Snoeien "op voet")
- Streef een piramidale boomvorm na, waarbij ook de onderste takken voldoende licht krijgen.
- Een laagstamboom die te hoog wordt, kan teruggesnoeid worden tot op een vruchttak die lager staat. (Bijvoorbeeld een boom van 3 meter hoog kan u terugsnoeien tot op een zijtak die 2 m boven de grond staat)
6.3 NIET insnoeien:
- Verlengenissen van (sterkgroeiende) gesteltakken
- Sterke eenjarige twijgen die aan gesteltakken of vruchthout groeien.
6.4 Uitdunnend snoeien:
Talrijke korte twijgjes van 2-20 cm lang (Een deel behouden --> ideaal vruchthout dat vruchten zal dragen)
6.5 Uitbuigen:
- Twijgen van 20-40 cm die opzij van de takken staan en die verticaal groeien.
- Gesteltakken en vruchttakken die niet horizontaal groeien.
- Doe dit uitbuigen vooral bij warm weer: april-augustus.
- Voor het uitbuigen kan je betonblokjes of touw gebruiken.
6.6 Omhoog binden:
Een te zwakgroeiende gesteltak onderin de boom die dieper dan een horizontale stand zit.
7. Boomonderdelen ivm de snoei van appel- en perenbomen
Zie tekening 2
1. Onderstam
2. Entplaats/ entknobbel (Vvorm van een paardenknie)
3. Tussenstam (Zo'n boom is tweemaal geënt)
4. Opslag, wildopslag van de onderstam
5. Harttak
6. Kader of frame (Onderste gesteltakken+ harttak)
7. Visgraat (Uitzicht van vruchthout aan een gesteltak)
8. Vruchthout (Korte twijgen met veel bloemknoppen)
9. Kop (Bovenste deel van een boom)
10. Broek (Tussen harttak en gesteltak, waar weinig zonlicht komt)
11. Spoortje (Zeer kort vruchthout van 1-5 cm)
12. Stekeltwijgje (Kort vruchthout van 6-9 cm lang)
13. Gewone vruchttwijg (brendil) van 10-20 (30) cm
14. Gulzige twijg: +60 cm lengte (meestal onbruikbaar)
15. Verlengenis
16. Gaffel of vergaffeling (Gesteltak lijkt te splitsen)
17. Concurrent (Meestal te verwijderen)
18. Afgedragen hout (Terugsnoeien of inkorten)
19. Kattenrug (Verkeerd uitgebogen twijg)
20. Rugtwijg (Meestal te verwijderen)
21. Buiktwijg/ buikhout (Meestal te verwijderen)
22. Bloemknop/ bloembot (Opvallend dikke knoppen waaruit bloemen en bladeren ontstaan. Zitten meestal aan korte twijgen)
23. Bladknop (Smalle puntige knoppen met bladeren)
24. Stomp (Blijft over na het wegzagen van een gesteltak of te dik vruchthout bovenin. Hierop komen steilgroeiende rugtwijgen)
25. Gerichte stomp (Is smal bovenaan en breed onderaan. Onderaan ontstaan enkele zwakke vruchttwijgen)
26. Stam (Bij laagstam ongeveer 50 cm lang)
27. Gesteltak (Moet bij laagstamappels bijna horizontaal groeien. Is bezet met vruchthout in visgraatvorm.)
28. Eindknop (Door deze weg te knippen kan de groei gestimuleerd worden)
29. Slapend oog (Onderste, bijna onzichtbare bladknoppen aan een twijg)
Opmaak © Guy De Kinder